Vandaag zou zijn negentiende verjaardag zijn geweest. Dat wist hij omdat het de eerste dag van de lente was. De eerste dag met warme zonnestralen in het nieuwe jaar. Helaas had hij niemand om het mee te kunnen vieren. Iedereen was dood of diens leven hing aan een zijden draadje ergens onder het puin bedolven, hopend op een wonder. De reden waarom hij niets had, zelfs geen schram, was nog steeds een raadsel. Hij had dood moeten zijn. Verbrand of in stukken gescheurd. De bommen hadden zijn hele familie getroffen, waarom hem dan niet?
Zo leefde hij nu al weken, alsmaar de zelfde gedachte ‘waarom ik dan niet?’. Zijn leven was in een puinhoop veranderd, net als de rest van het gebied. Alles was verscheurd en geen enkel voorwerp stond niet meer zoals het ooit had moeten staan. Hij dacht er ook minstens eenmaal per dag aan om hier weg te gaan. Alles hier deed hem herinneren aan het leed van zijn familie. Het was tegelijkertijd ook de reden waarom hij hier bleef. Alles hier was altijd zijn thuis geweest net als zijn hele familie. Elke boom, elke straat bracht hem wel weer een fijne herinnering bij hem op.
Hij wachtte op iets, maar wist niet wat. Hij wachtte tot er iets gebeurde. Tot zijn teleurstelling gebeurde er niets meer, alles was voorbij en iedereen probeerde over de verliezen heen te komen. Iedereen probeerde weer verder te gaan met zijn of haar normale leven. Behalve hij. Hij liep nog steeds wachtend rond. Wachtend tot er ook een einde aan zijn leven kwam.
Alles was misgegaan. Hij had ze kunnen redden stuk voor stuk, als hij maar niet zo dom was geweest. Eerst had hij gewoon alles maar over zich heen laten komen. Het zal wel goed komen had hij gedacht, maar hij had het mis hij was zo stom geweest. Zichzelf van kant maken kon hij niet, hij zou hier net zolang rondzwerven, totdat hij er uiteindelijk niet meer was.